dienstverband: 11 april 1918 - 31 december 1959Zeer bekwaam in het smids-vak kwam de heer Peijnenburg al spoedig op zijn juiste plaats terecht als assistent van de bekwame en ervaren bedrijfsleider, de heer Scholz, hetgeen hij zou blijven tot diens uittreden in de oorlog 1940/45. De fabrieken waren in volle uitbreiding. Naast de oude fabriek (1905) en de koffiefabriek (1911) was juist de nieuwe grutterij (1917) geopend. De groei van machines en installaties vorderden meer toezicht op montage en onderhoud. Evenals de heer Scholz met de machines zich verder moest ontwikkelen naar de produkties van fabrieken en machines en naar de daaraan vastzittende bedrijfsorganisatie, moest ook diens assistent zich meer en meer in die richting bekwamen, zodat deze heren bij de gestadige groei feitelijke produktie-leiders werden met toezicht op de mechanisatie.De heer Peijnenburg overwon al die moeilijkheden en was al spoedig zover dat hij ging medewerken aan toekomstige vernieuwingen. In 1920 kreeg hij een voorproefje in het tot stand komen van de vermicelli-fabriek om direct daarna meer persoonlijk te gaan werken aan de belangrijke chocolade-fabriek (1922). Het prille begin van de drukkerij lag bij de heer Peijnenburg. Het begon met een multiplicator voor de
| 62 |
rondschrijvers van de winkels - dan een eenvoudig persje voor het maken van wat administratieve bescheiden - daarna de meerdere drukpersen van steeds groter formaat - vervolgend de vele machines om succescievelijk het bedrukken van eigen verpakking en cartonnage en zelfs het maken van vele cartonnage's in eigen produktie te nemen. Tot welke enorme afzonderlijke fabriek deze drukkerij en cartonnage-produktie uitgroeide kwam eerst duidelijk tot uitdrukking toen even na het openen van fabrieken 3 hiervoor zeer modern gebouwde en ingerichte bedrijfshallen ontstonden. Wanneer men deze prachtige drukkerij en cartonnage-fabrieken (op 3) ziet, mag men wel bedenken dat de heer Peijnenburg hiervan de grote pionier was. In de dertiger jaren puilden de artikelen de fabriek uit, mede omdat men steeds nieuwe produkties aangreep. Een goed bedrijfsverloop werd steeds moeilijker en hiervoor werd de heer Peijnenburg langzamerhand alleen verantwoordelijk. In 1932 gingen de fabrikaten Vermicelli, Jams en Soepen en in 1937 Biscuits en Suikerwerken naar fabrieken B over en in de oude fabrieken had weer een herverbouwing ten behoeve van de nieuwe toestand plaats, ook dit weer onder de toegewijde en bekwame leiding van de heer Peijnenburg.
Tijdens de oorlogsjaren veranderde het bedrijf van aanzien. Het werd een overschakelen op produktie van Ersatz-artikelen (koffie- en thee-surrogaten) - de mogelijkheid van normalisatie werd minder - de vooraden krompen in - zware distributie - en de moeilijkheden van de bezetting. De fabrieken kwamen met betrekkelijk weinig schade deze oorlog door om direct daarna, onder stimulans van de heren Lodewijk de Gruyter en zijn bedrijfsleiders, weer vrij spoedig op gang te komen. In de fabriek A, waar de heer Peijnenburg nog steeds de fabrieksleider was, kreeg zijn broer - de aannemer - de opdracht tot een grote verbouwing, waardoor deze reeds zo dikwijls veranderde fabriek, in een nieuwe geheel moderne fabriek zou worden veranderd.
Dit project, dat meerdere jaren heeft geduurd, is volkomen geslaagd. Naast grote overzichtelijke fabrieksruimten, onstonden lokalen voor wassen - kleden en voeden van personeel, waardoor ruime voorzieningen werden getroffen voor hygiëne en sociale verzorgingen. In het plannen van deze belangrijke verbouwing had de heer Peijnenburg, die als geen ander alle behoeften kende, een belangrijk aandeel - tijdens de verbouwing was de samenwerking tussen de beide broers (de bedrijfsleider en de aannemer) voorbeelding en daardoor ook produktief - na de verbouwing was het in bezit nemen daarvan een hernieuwd staaltje van organisatie van deze bekwame leider.
De heer Peijnenburg heeft met succes zijn levenstaak bij de Gruyter vervuld. Oorzaken hiervan: zijn eenvoudige menselijkheid en zijn onkreukbare eerlijkheid. Hij verlangde van zijn mensen het volle pond, dat hem graag werd geleverd. Hij kon streng en onverbiddelijk zijn, maar hij was goed voor zijn mensen en stond voor hen op de bres. Hij was gezien en geresoecteerd en hij hield van zijn mensen.
| 63 |
Hij werd tegelijk met mij gepensioneerd op 31 december 1959. Maar feitelijk afscheid nam hij niet. Hij werd en wordt nog steeds naar de fabriek getrokken. Met zijn mensen blijft hij contact bewaren en bij elke familiegebeurtenis geeft hij blijk van zijn belangstelling. Bij onze laatste bijeenkomst der gepensioneerden (1965) was hij overal - behalve op zijn plaats. Ofschoon wat minder goed ter been, liep hij de hele dag van de een naar de ander. Moge zijn vrienden nog lang van zijn warme belangstelling mogen profiteren.
Hij overleed 29 april 1967.
| 64 |
Paul Kriele, De Gruijter's Snoepje van de Week (1992) 212-213
J.A.L. van de Sanden, Bedrijfsgeschiedenis I-V (1912-1968) II. 62-64